Een herbevestiging van een onderliggende ergernis, zo merk ik in deze paasvakantie. Ik onderken al lang een dieper gevoel dat er iets niet volledig pluis is bij wat ik voel wanneer ik aan het wandelen ben of anderen zie wandelen.
Een eerdere keer dat ik werd overvallen door zo’n sterke gelijkaardige emotie was ongeveer een jaar geleden toen ik met de wagen langs het Zoniënwoud reed en er een grote groep ouderen met een fluohesje zag lopen. Allemaal in oplichtend oranje, op 1,5 m exact uit elkaar, net een fluo wolk in het bos.
De voorlaatste keer dat ditzelfde gevoel me overviel ervoer ik een sterk sentiment. Dat was op zondag 7 februari. Die dag vond ik een lotgenoot in Fleur Van Groningen. Bij Touché op Radio 1 reageerde ze met woorden die voor mij zeer herkenbaar zijn. Vooral een deel van het antwoord van Fleur op een vraag van Friedl’ Lesage beroerde me.
“…, maar nu zijn er zoveel mensen aan het wandelen dat ik er wel stress van krijg – van al die flashy anoraks overal – je hebt ook mensen die wandelen met een luidspreker, muziek op – daar wordt ik ook knettergek van.”
Fleur Van Groningen
De optelsom van mijn laatste drie emotionele ervaringen op dit vlak katapulteert me terug in de tijd naar het moment dat ik onderstaande bedenking maakte.
Veel te vaak beseffen we te weinig dat de mens deel uitmaakt van zijn omgeving, zijn landschap. Worden we geconfronteerd met personen die duidelijk geen natuur meer zijn, op een moment dat we natuur echt nodig hebben, pas dan beseffen we dat er iets mis is.
We zijn een belangrijk onderdeel van onze omgeving, ons landschap. De stukken natuur, alias homo sapiens, zijn zelfs een zeer bepalend deel. En dat, je hoeft maar rond te kijken, heeft zo zijn consequenties.